“Ik ben dol op de SER!”

Wouter Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, liet zich lyrisch uit op 1 oktober 2020, bij de viering van het 70-jarig bestaan van de Sociaal-Economische Raad. “Door te polderen hebben we bij taaie onderwerpen zoals het pensioenakkoord een doorbraak gerealiseerd.”

Nederland kenmerkt zich sinds WOII door harmonieuze arbeidsverhoudingen, de (rechts)betrekkingen tussen werkgevers en werknemers. Waarbij op nationaal niveau de overheid ook betrokken is. Het vaak herdrukte en geactualiseerde boek “Arbeidsverhoudingen in Nederland” van oorspronkelijk de Amerikaan (!) Windmuller schetst de historie en de achtergronden. Die zijn te vinden in diverse factoren, zoals het christelijk-sociaal denken dat tot samenwerking noopte. Evengoed was er sprake van dwang. De naoorlogse Wet op de loonvorming maakte de facto tot begin jaren ’60 onderhandelingsvrijheid onmogelijk; bij loonconflicten besliste een College van Rijksbemiddelaars, om stakingen te vermijden die de wederopbouw zouden belemmeren.

Poldermodel

De term ‘poldermodel’ kwam pas in de jaren ’90 in zwang. Na jaren van crisis en hoge werkloosheid trok de Nederlandse economie als een van de eerste Westerse economieën weer aan. Voor een verklaring keek men naar het Akkoord van Wassenaar van 1982, dat de naam kreeg een mijlpaal in de Nederlandse ‘overlegeconomie’ te zijn. Het interview met De Beer in het jubileumnummer van het SER-magazine (zie hieronder) maakt duidelijk dat dit Akkoord vooral van symbolische betekenis was.

Niet symbolisch is de rol van wetgeving voor “avv’en”, het algemeen verbindend verklaren van cao’s. Daardoor is concurreren op arbeidsvoorwaarden binnen bedrijfstakken nauwelijks mogelijk. Cao’s dekken zo’n 85% van de werknemers in Nederland. Aan de hand van een toetsingskader geeft de minister van SZW vrijwel altijd wetskracht voor 100% van de bedrijfstak aan primaire of materiële arbeidsvoorwaarden die sectorale sociale partners overeenkomen. Maar cao-bepalingen kunnen ook voor avv’en in aanmerking wanneer ze betrekking hebben op arbeidsvoorziening, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, arbeidsverhoudingen, arbeidsomstandigheden en scholing. Dat raakt ook aan kwaliteitsontwikkeling van producten en productie in de sector. Door verplichte premieafdracht ontstaan zo fondsen, die voor werkgevers onder meer ‘gratis’ branche-opleidingen verzorgen: heel belangrijk voor de kleinste bedrijven om personeel bij te laten blijven.

Naast het sectoraal overleg kent ‘de polder’ nog twee belangrijke instituties:

– de Sociaal-Economische Raad: met vertegenwoordigers van (centrale) werkgevers- en werknemersorganisaties, en “kroonleden”, door de regering benoemde leden (vaak wetenschappers) en directeuren van het Centraal Planbureau, het Sociaal-Cultureel Planbureau en De Nederlandsche Bank; formeel het hoogste adviesorgaan op sociaal-economisch terrein voor kabinet en parlement;

– de Stichting van de Arbeid: de (centrale) werkgevers- en werknemersorganisaties, die aanbevelingen doen aan het sectoraal (cao-)overleg; en de plek waar werkgevers- en werknemersorganisaties overleggen ‘zonder pottenkijkers’.

De waardering voor het poldermodel wisselt in de tijd en loopt uiteen. Sommigen bekritiseren de stroperigheid en de lange aanloop naar (soms vage) besluitvorming. Anderen loven het draagvlak voor lastige maatregelen. ‘Grote’ sociale akkoorden zijn een zeldzaamheid; met het akkoord van juni 2021, over de arbeidsmarkt en arbeidsverhoudingen tot 2025, was het voor het eerst in 15 jaar gelukt overeenstemming te bereiken voorafgaand aan een kabinetsformatie. ‘Kleinere’ SER-adviezen zijn er daarentegen zo’n 20 gemiddeld per jaar, merendeels unaniem (zij het dat adviezen over arbo en verzuim nogal eens verdeeld zijn). Buiten kijf staat dat Nederland een land is met een hoog niveau van arbeidsproductiviteit en van arbeidsvrede; stakingen zijn hier hoogst zeldzaam.

 

Sectoraal niveau belangrijk voor arbosector

Arbodienstverleners verbinden zich gewoonlijk met afzonderlijke bedrijven. Soms zijn er afspraken met (cao-)partijen in branches of bedrijfstakken. Werkgevers- en werknemersorganisaties in sectoren bundelen krachten voor diverse issues, waaronder bedrijfsgezondheidszorg en duurzame inzetbaarheid. Volandis en Stigas zijn in de bouw resp. agrarische / groene sector belangrijke branche-instituten voor inschakeling van arbodienstverlening.

Dit ‘meso’niveau in de polder kent net als het ‘macro’niveau z’n mythevorming én hobbels. Echter, de noodzaak van cao-akkoorden noopt tot compromissen en vooral continuïteit waar een onderwerp als duurzame inzetbaarheid kan gedijen.

De wetenschap van arbeid en arbeidsverhoudingen geeft niet vaak aandacht aan sectoren. Een uitzondering is een rapport van de Universiteit van Amsterdam met de Algemene Werkgevers Vereniging Nederland uit 2017: het rapport ‘Kracht van branches’.

De onderzoekers bestudeerden in voorgaande jaren vier case studies van onderhandelingen. Die analyseerden ze met een model uit de (economische) speltheorie. Partijen kunnen kiezen uit twee soorten onderhandelingen. Ze kunnen zich richten op het verdelen van de bestaande resultaten (‘de koek verdelen’, of distributief onderhandelen) en/of op een gezamenlijke investering waardoor het toekomstige resultaat meer waarde oplevert dan het huidige resultaat (‘de koek vergroten’, of productief onderhandelen). Hun tabel 2.1 illustreert de resulterende opties.

Dit maakt duidelijk dat bijvoorbeeld een vraag aan werkgevers om de flexibele inzet te minderen en meer te investeren in een duurzame band met het personeel, een grote kans op een impasse geeft. Hetzelfde geldt voor de vraag aan een bond een looneis te matigen ter wille van een trainingsbudget. De uitdagingen voor de branches zijn de opkomst van zzp-werk waardoor de grondslag voor de cao versmalt, en de diversificatie van productie waardoor branches met elkaar gaan overlappen. Dat schreeuwt om productief onderhandelen.

Onzekerheden over de omvang en de verdeling van de toekomstige baten en twijfels door het matige onderlinge vertrouwen maakten dat de vier case studies nauwelijks productief onderhandelen kenden. Daar kwam bij dat het onderzoek plaats vond in crisisjaren. Daarnaast speelde de dominante traditie van distributief onderhandelen een belemmerende rol om tot productief onderhandelen te komen: het verschijnsel van de ‘pad-afhankelijkheid’.

In een groeisituatie zou het volgens de onderzoekers makkelijker moeten zijn tot investeren en productief onderhandelen te komen. Ze noemen aanbevelingen en aandachtspunten, de arbosector zou op de volgende kunnen inspringen.

(1) Een mogelijkheid tot meer ruimte voor overleg over productieve afspraken is een scheiding in het overlegproces. Naast de cao-onderhandelingen vindt er dan een afzonderlijk sociaal overleg plaats over de lange termijn productieve doelen: onderwerpen als scholing en ontwikkeling, duurzame inzetbaarheid. Men kan ook denken aan een aparte, informele bijeenkomst, of aan een traject van co-creatie, d.i. met een externe deskundige partij.

(2) Een forse uitdaging voor het cao-overleg zit in de groei van het aantal zzp’ers en andere werkenden die buiten de bedrijfstak-cao vallen, zoals uitzendkrachten en gedetacheerden. In 2017 zag men een uitdaging, geen pasklare oplossing. Nu is er een centraal sociaal akkoord over de arbeidsmarkt, met het ‘incorporeren’ van laag betaalde zzp’ers in het werknemersbestand en arbeidsvoorwaarden voor uitzendkrachten ‘in totaal gelijk’ aan die voor vaste krachten. Kortom, nu ligt er de uitdaging voor de arbosector om een aanbod te doen voor arbodienstverlening (op brancheniveau?) voor deze nieuwe groepen.

(3) Voor de kwestie van branchevervaging en van groeiende heterogeniteit (van bedrijven en werkenden) zien de onderzoekers als mogelijke oplossingsrichting grotere gelaagdheid van cao-niveaus. Denk aan er intersectorale cao’s, met opties voor ondernemings- en bedrijfstak-cao’s als specifieke aanvulling. Kan de arbosector dit bedienen met een basis- en een aanvullend pakket?

(4) Het is niet altijd mogelijk om voldoende draagvlak voor lange termijn investeringen op branche niveau te verkrijgen. Een of enkele bedrijven in een branche kunnen wel fungeren als proeftuinen voor de ontwikkeling van sociale innovatie in een branche: een kans voor de arbodienstverleners van deze ‘modelbedrijven’.

 

Arbeidsverhoudingen op ‘micro’niveau

Werkgevers en werknemers in Nederland kunnen over het algemeen uitstekend door een deur. De figuur toont een van de vele punten van tevredenheid van werknemers die de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden laat zien.

Effectory International verzorgt wereldwijd enquêtering onder werknemers, met name voor het bedrijfsleven. Nederland scoort daarin in het algemeen bij de top. De illustratie toont een ‘röntgenfoto’ van een van de mogelijke gedetailleerde vergelijkingen. Werknemers in Nederland zijn minder dan de collega’s in Duitsland gecharmeerd van het leiderschap in hun organisaties. In de totale vergelijking scoort Nederland net iets beter dan het buurland.

Er zijn volop aanwijzingen dat aandacht en zorg voor personeel zich voor de werkgevers vertaalt in betere prestaties. Figuur 11 uit Eurofounds Yearbook 2020 geeft een voorbeeld.

Toch is aandacht en zorg voor personeel nog altijd geen gemeengoed in Nederland. De werkgevershouding ten opzichte van de factor arbeid is niet altijd positief.

Dé issue in arbeidsmarkt en arbeidsverhoudingen in ons land is de flexibilisering van arbeid. Maatregelen zoals wetgeving lijken daartegen te werken, maar bepaald niet over de hele linie. De evaluatie-onderzoekers van de Wet werk en zekerheid komen tot opmerkelijke waarnemingen: “Uit de enquête onder werkgevers en de diepte-interviews met hen blijkt dat de invloed van de Wwz op het handelen van werkgevers relatief beperkt is. .. Bij de keuzes van werkgevers speelt hun houding tegenover de factor arbeid een rol, los van sector en bedrijfsgrootte. Uit de diepte-interviews met werkgevers komen twee divergerende strategieën naar voren: een korte-termijnstrategie gericht op kostenreductie en een lange-termijnstrategie gericht op investeringen in arbeid. Een strategie van kostenbeheersing komt – in de uiterste vorm – tot uitdrukking in een maximale benutting van de ruimte die het arbeidsrecht biedt. Veranderingen in het arbeidsrecht zorgen bij deze werkgevers direct voor een aanpassing van hun strategie. Werkgevers die gericht zijn op investeringen in arbeid opereren over het algemeen niet op de randen van de wettelijke grenzen.”

Er is in Nederland geen onderzoek bekend dat aangeeft welk aandeel van de werkgevers, in welke mate, ‘instrumentalistisch’ omgaat met werkenden, als waren zij een machine die niet beter presteert bij meer onderhoud dan de fabrikant voorschrijft. Er is in Nederland wel de praktijk bekend dat arbodienstverleners er in slagen met hun gestage ondersteuning de arbeidsorganisaties te doen investeren in gezondere bedrijfsvoering met uiteindelijk prima bedrijfsresultaten. Die werkgevers worden intrinsiek gemotiveerd. Er zijn nog veel uitdagingen voor de arbosector.

 

Het jubileumcongres van de SER 1-10-20 terugkijken, belangrijke bijdragen

Het jubileumnummer van het SER-magazine

Toetsingskader algemeenverbindendverklaring cao-bepalingen (AVV)

Studie van UvA met AWVN, de kracht van branches

De evaluatie van de Wet Werk en Zekerheid, juni 2020